Zomertoeren in Picardië

Veldezel en schilderspalet bind je niet ongestraft op de motor. Dus schudt het fototoestel dan maar wat impressies uit de lens. Gerberoy, het verhaal van een schone slaapster in Picardië.

Een zonnige motoruitstap plannen, dat is geen sinecure in een typisch Belgische zomer. Veelbelovende voorspellingen zijn soms niet meer dan een slag in het water. Wanneer ik eindelijk twee kamers boek in het Pays de Bray loopt augustus op z’n laatste benen.
 
Picardië. Een voor de hand liggende keuze wanneer we de kans zien om de grens over te steken! Niet om gotische kathedralen te bezoeken deze keer, maar wel één van Frankrijks mooiste dorpjes. Gerberoy, een schilderachtig stadje in de meest letterlijke betekenis.  
 

Gerberoy, waar schilders thuis zijn.

Wallonië is Vlaanderen niet

Is de keuze van de bestemming snel gemaakt, de rit erheen heeft heel wat meer voeten in de aarde. Om te beginnen is het wachten op Phoebus. Broeierig tropenweer, dat wel, maar geen sprankeltje zon! Bovendien is er iemand zijn bagage vergeten. We mogen dus nog even naar Geraardsbergen koersen. Geen kind overboord, de A8 voert ons wel over Doornik en Lille tot in Arras.
 
Om tijd te winnen, nemen we een loopje met de arm der wet. Lang duurt het niet. Voorbij Ath worden we prompt geflitst. Gelukkig heb ik nog wat afgeremd. Hoofd buigen en als betrapte deugnieten de straf aanvaarden, meer zit er niet meer in. Wisten wij veel dat het om een onschuldige verkeersteller ging? Wallonië is Vlaanderen (nog) niet!
 

Vlaamse kermis in Arras

Op terras in Arras valt alle luim zo van ons af. Wordt het ‘Vlemsch’ in Atrecht nog amper gesproken, toch zitten we op ons gemak onder de arcaden van het ‘Brussel’s café’. Wel belemmeren tientallen kermisattracties het zicht op de Grand’Place. Een woud van gevels steekt er niettemin met kop en schouders uit. Sierlijk gekrulde dakgevels in typisch Vlaamse stijl omzomen het volledige marktplein. Een barokke rij van 155 gevels, na de Grote Oorlog volledig heropgebouwd. 

Vlaams wordt er nog amper gesproken op terras in Arras.

Even typisch: la kermesse! Kermis op elk plein, waar je ook maar komt. De Vlaamse volksaard heeft zich diep in de Noord-Franse krijtgrond geworteld. Een interessant tafelgesprek wordt het over historisch gemiste kansen voor de Vlaamse zaak. Want het graafschap Artesië behoorde ooit met Vlaanderen en Holland tot de Zeventien Provinciën. Zeg maar de Benelux binnen het grote Bourgondische Rijk. Totdat Lodewijk XIV een flink deel als Frans-Vlaanderen inlijfde. Sindsdien heeft Parijs het voor het zeggen, hoe weerbarstig het patois ook klinkt. Slechts een handvol (oudere) Picardiens spreekt nog het picard of Ch’ti.
 

Bevrijdend plasje

Via dat andere mooie plein, het intieme Place des Héros, rijden we stapvoets het stadje uit. Het ranke belfort, recent geklasseerd als Werelderfgoed, wuift ons zwijgend uit. Uit gemakzucht kies ik de N25. Deze zal ons dwars door Amiens voeren. Tal van plattelandswegels krioelen nochtans rond de stad. Zonder gps waag ik me niet aan dergelijk avontuur. We mogen trouwens haast maken!
 

Plaspauze in het vestingstadje Doullens.

Ergens halverwege, in het vestingstadje Doullens, geven we er de brui aan. Druk, en dat niet alleen op de weg! De gevel van de Notre-Dame kan ik nog net ontzien, maar enkele huizen verder gebeurt het onvermijdelijke. Pas na dit bevrijdend plasje krijg ik er weer helemaal zin in. Het bloemenstadje presenteert zich als een welgekomen adempauze. De meegebrachte pistolets smaken heerlijk aan de waterrand.
 

De pistolets smaken heerlijk aan de waterrand.

Franse koleire in Amiens

In mijn hoofd speelt nog de zachte melodie van een kabbelende Authie als we op de N25 zitten. Vrees die bewaarheid wordt: moet je niet in Amiens zijn, dan rijd je er best in een wijde boog omheen. De schitterende kathedraal en het levendige kanaaltjeskwartier van St-Leu vergeven het ons wel. Opschieten doen we ondertussen niet meer. Stoplichten worden rotondes, dorsmachines vervangen tientonners.
 
Pas voorbij Marseille-en-Beauvaisis wordt het weer rustig. Het landschap krijgt zelfs een buccolisch karakter. Overal liggen goudgele balen stro, netjes opgerold op golvende velden. De zon breekt warempel door. Onder een blauwe hemel bollen we onze bestemming binnen.
 

Pays de Bray

Savignies is een onooglijk dorp. Hooguit enkele honderden zielen, verstopt in het Pays de Bray. Het duurt dan ook even voordat we het erf van de oude herenboerderij oprijden. Toupi de hond heet ons kwispelstaartend welkom. De massieve ronde toren op de bloemrijke binnenplaats prikkelt natuurlijk onze nieuwsgierigheid. Een eigenaardigheid uit vervlogen tijden, toen de seigneur of landheer nog tal van privileges bezat. De Franse Revolutie maakte echter kipkap van alle heerlijkheden. Ook van het alleenrecht op de duivenkweek.
 
Duiventoren, symbool van de heerlijkheid. Duivenkweek was vroeger een privilege van de heer. 
 
Na wat als een kip op het boerenerf in het rond te hebben gestoven (foto’s, nietwaar?), mag ik m’n raspaardje in één van de schuren stallen. De VFR vertoeft er met enkele poepende zwaluwen in goed (?) gezelschap. Best gezellig is ook het exquise sportkarretje van m’n compagnon, welk ons flitsend en comfortabel naar Gerberoy voert.
 
Logeren bij de boer.
 

Gerberoy, een schilderachtig plekje

“C’est ça!” Met deze woorden slaakte Henri Le Sidaner (1862-1939) een zucht van verlichting, toen hij in Gerberoy de gedroomde locatie voor zijn schildersezel vond. Bevriend met Rodin en Monet liet hij zich door deze laatste inspireren tot de aanleg van een tuin. Net zoals in Giverny, om het wisselende licht op doek te borstelen.

‘Waar gaan we eten vanavond?’   

De ruïnes van het voormalige kasteel kwamen hierbij goed van pas. Geld was geen probleem, want zijn postimpressionistische werkjes vonden gretig aftrek. Le Sidaner was een succesvol, gerespecteerd en graag geziene gast in Parijse bars. Toch week hij op zijn 38 uit naar één van Frankrijks kleinste stadjes. Net als nu stond ook toen de tijd er stil. 

Eén van Frankrijks mooiste dorpjes 

Onder impuls van de kunstenaar knoopte Gerberoy weer aan met het heden. Als bij wonder ontsnapte het nadien aan de vraatzucht van talloze bouwpromotoren. Hierdoor prijkt het mooi en wel op de fameuze lijst van Frankrijks 100 mooiste dorpjes. Dat zijn er inmiddels al heel wat meer!
 
Gelukkig hebben we Gerberoy helemaal voor ons alleen. 
 
In de enkele met kinderkopjes beslagen straatjes loop je steevast op de koppen op de derde zondag van juni. Dagjestoeristen komen dan in dichte drommen afgezakt voor het Rozenfeest. Een parfum van geuren en kleuren waar Le Sidaner verzot op was.
 

In de ban van de roos

Rozen en een verdwaalde Zwitser, dat moet zowat het enige teken van leven zijn die avond in Gerberoy. Diep inhaleren we met alle zintuigen de rust die van de plek uitgaat. In stilte zwerven we door verlaten straten en steegjes, snuffelend en ruikend aan elke hoek of kant. Een antieke deurknop, een verweerd nisbeeld, niets ontsnapt aan onze aandacht. Geen muur of daar wingert wel een doornige rozenheester naar boven. Vóór mij kuiert, handen losjes op de rug, een tevreden toerist.
 

Gerberoy is een kleurenfestijn.

Van een mooie schotel alleen kan men niet eten. Ik rammel nochtans van de honger. Hostellerie du Vieux Logis, een alleraardige herberg, geeft helaas niet thuis. Ambassade du Montmartre wenkt met een knap uithangbord. Én een betaalbaar menu!

Eindelijk, eten!

Aan tafel!

Het restaurantje oogt alvast gezellig. Een bonte verzameling van piekfijn gedekte tafeltjes en fleurige schilderwerkjes. Reproducties van Le Sidaner, uiteraard. Geheel in de stijl zoals Henri het graag had, want behalve rozen had hij ook een passie voor rijkelijk gedekte tafels.
 
Le Sidaner heeft Gerberoy weer op de kaart gezet.
   
Madame, die met gekromde rug onze bestelling opneemt, regeert haar keuken met ijzeren pollepel. Dat mag een Siciliaanse familie wat later ondervinden. Van achter ons bord kijken we geïnteresseerd toe. De volledige menu of helemaal niets, zo bijt ze haar nieuwe gasten toe … in het Frans. Van de Babylonische spraakverwarring die hierop volgt, krijgt ze het danig op haar versleten heupen. Nog een minuut langer en ze zou ze eigenhandig de deur uitranselen! Daar zitten we weer helemaal alleen in de gelagzaal … 
 

Een laatste kruik in het pottenbakkersdorp?  

Ook wij blijven niet langer dan nodig. Terug naar de auto lopen we langs een bomvol (!) Hostellerie du Vieux Logis. In het warme schijnsel van een kaars herken ik zowaar de glunderende gezichten van onze Italiaanse vrienden. Ach, zonder mezelf tot ‘ambassadeur’ uit te willen roepen, we hebben bij Madame zéér lekker gegeten!
 
Terug in Savignies gaan we voor een laatste kruik wijn. Er brandt immers nog licht in Auberge de la Poterie. Niet dat we er veel potten breken. Een biertje en een koffie, dat is alles wat ze nog willen serveren. Geen erg, ze hebben morgen hoogzomer beloofd!
 

Impressions à l’aube

Als ik de volgende ochtend het kamergordijn wegschuif, is het nog erwtensoep kijken buiten. Een naar Franse normen zeer gevarieerd ontbijt, met wel vier verschillende soorten huisjam, legt de bodem voor een intensieve dag. Na drie kommen koffie sta ik scherper dan ooit. En driewerf hoera, ditmaal laat de zon zich niet knechten door een grijs juk!
 
Savignies, een eenvoudig dorp waar het goed vertoeven is.
 
Een wandeling rond de kerktoren, bij wijze van afscheid, doet me denken aan het dualisme in dit land. Grandeur met de rollende ‘r’ van Mitterand,  maar ook de levende schoonheid in de eenvoud van alledag. Eenvoudig is wel het minste wat je kan zeggen van ons pottenbakkersdorp. Een grote houten ciderpers vóór de kerk, wat potscherven op een muur, een overdekte hal in vakwerk en je het alles wel gezien. En toch heeft het iets, Savignies. Meteen begrijp ik beter wat schilders hier komen zoeken. Langzaam ontwakend onder beschermende ochtendnevels, het zachte sluimerlicht van de prille zon die geduldig haar beurt afwacht, je hoeft niet altijd naar de Provence voor het allermooiste licht!
 

Goeiemorgen in Savignies!

Robuust Rambures

Een rits onbeduidende plaatsnamen op het routeblad laat het beste verhopen voor de rest van de dag. Alsof ik de streek op mijn duimpje ken, gids ik ons feilloos naar de eerste bezienswaardigheid van de dag. Vanop de lege parking hebben we een mooi zicht op het château de Rambures. Het bakstenen bolwerk werd op het einde van de Honderdjarige Oorlog gebouwd. Vier dikke ronde torens met uitgekraagde gaanderij moesten de Engelsen buiten houden. Het bouwwerk kreeg later wel het comfort van zijn tijd.
 
Château de Rambures.
 
Het kasteel wordt nog altijd bewoond, maar is wel te bezichtigen. Illustere bewoner was een zekere Charles de Rambures. Die had de Franse koning Hendrik IV van een gewisse dood gered door zich dapper vóór een speer te werpen. Na wat gooi- en smijtwerk op de weg mag ik het boeltje al gauw temporiseren. Iemand hinkt zwaar achterop, ondanks de 200 pk onder zijn motorkap. De schitterend gerestaureerde staakmolen van Saint-Maxent (1739) komt als geroepen om even uit te blazen.
 

De staakmolen van Saint-Maxent.

Snoeperig Saint-Valéry

Een half uurtje later staan we in Saint-Valéry-sur-Somme. Met de zon op haar hoogste punt schuiven we puffend en blazend rijtje, op zoek naar enkele meters parkeerruimte. De tijd die we krijgen toegemeten, moet volstaan om wat te flaneren langs de jachthaven. Én een hapje te eten in de benedenstad.
 
Saint-Valéry-sur-Somme heet ons bijzonder warm welkom. 
 
Zo negeren we helaas het oudere bovengedeelte. Dat is nochtans het authentieke visserskwartier. Het merendeel van de toeristen doen dat trouwens. Zonnekloppers maken zich niet graag moe. Ook ik heb deze keer geen zin om doodverlaten steegjes te beklimmen. Sfeer genoeg hier beneden. Motorbootjes snorren op en af, een stoomtreintje stoot dampend en stampend z’n binnenste uit, meeuwen krijsen boven ons hoofd. Het bekende plaatje dus. Toeristisch, dat wel, maar met schoon volk op de wandelpromenade!
 
Genieten geblazen!
 
Beschaduwde terrasjes zijn even zeldzaam als de verplichte zonnecrème op de gevoelige huid van m’n compagnon. Ik voel het al komen: de man wil naar binnen! Korzelig loop ik achter hem aan, het eerste het beste restaurantje binnen. Een flesje rosé uit de Provence en een hups dienstertje om van te snoepen, wég is meteen alle humeurigheid! Bij het verlaten van het stadje moet ik onvermijdelijk denken aan de grote historische figuren die ons hierin zijn voorgegaan. In 1066 zeilde Willem de Veroveraar er met zijn invasievloot naar Engeland. En ook Jeanne d’Arc verliet het havenstadje op weg naar haar brandstapel in Rouen!
 

In Saint-Valéry-sur-Somme stak Willem de Veroveraar het Kanaal over. De rest is geschiedenis!

Camargue van het noorden

De D940 leidt niet alleen naar Rue, maar ook naar Ault in omgekeerde zin, zo merk ik te laat. Van de nood maak je beter een deugd. Dus rijd ik dan maar het ganse eind, tot we niet meer verder kunnen. Inderdaad, het vasteland stopt abrupt! In Ault jaag ik de VFR helemaal naar boven, richting Onival. Ik word er beloond met een eclatante uitkijk op 90 m hoge krijtklippen.
 
De krijtrotsen van Ault.
 
Helaas lapt dit kwartiertje zeelucht ons een uur straftijd aan de broek. Op weg naar Rue lopen we zelfs een bekende Vlaming tegen het lijf. File dus! De honderden kwelderschapen op de uitgestrekte kustvlakte van de Sommebaai laten zich ei zo na aaien. Behalve schapen moeten er ook nog eens 300 soorten vogels op deze zilte zandplaten te spotten zijn. Daarmee is de Baie de la Somme voor trekvogels minstens zo belangrijk als de bekende Camargue in het zuiden. Wil je de kluten, kieviten, scholeksters en vriendjes in hun natuurlijke habitat observeren? Volg dan één van de wandelpaden in het ornithologisch park van de Marquenterre. Bij voorkeur in het voor- of najaar, mét verrekijker en rubberlaarzen.
 
Rue, hoofdstad van de Marquenterre, die grote alluviale vlakte “où la mer entre en terre”, lag vroeger aan zee. Dat verklaart gelijk de rijkdom van het stadje. Iemands bezorgde blik spreekt boekdelen: “en avant, mon garçon!” Weet hij wel welke schatten hier te ontdekken zijn? Aarzelend laat ik het gas los. Dat blonde belfort met die schattige torentjes, staat dat niet op de Unesco-lijst? En wat zou hij zeggen van de kapel van de Heilige Geest, een uniek meesterwerk van flamboyante gotiek?
 

Boerentoeren

De vallei van de Authie dan maar. Daar wil ik ábsoluut een koffiepauze inlassen. Hiervoor nemen we de N1 naar Montreuil. Om die na enkele kilometers in Nampont-St-Martin te verruilen voor de D192. Ook al zijn we gehaast, toch is het prettig rijden langs dit forelrijke riviertje dat graag verstoppertje speelt.
 
Hèhè …
 
In Argoules, één van de vele kleine dorpjes langs de Authie, rijdt een mega-maaidorser zich volledig klem. Picardië is de graanschuur van Frankrijk, dat zien we ook nu weer. Op het zomerterras van de Auberge du Gros Tilleul werpen we alle stress van ons af. Na de draaiperikelen van het landbouwvehikel wordt het weer stil in het dorp. Een drankje brengt de nodige verkoeling. Hesdin, St-Omer, Cassel en dan de Schreve over, zo willen we huiswaarts.
 
‘Is het nog ver?’
 
Op papier een haalbare kaart, maar de facto drie uren (!) non-stop ‘rijden maar’. Tractoren, paardenkarren en ouderwetse omleidingen stremmen bovendien elke voortgang. In Steenvoorde ben ik alles zo beu dat ik de snelweg naar Lille opscheur. Een wijze beslissing: klokslag 20u hang ik aan de deurbel. Net op tijd voor het weerbericht op tv. Fris en regenachtig. Dat hebben we weer mooi gehad …
 

Praktische informatie

Afstand
 
Kies je voor de snelweg, dan sta je 250 km verder al in Gerberoy (vanuit Brussel). Wil je onderweg nog iets meepikken en bij valavond in alle rust het rozenstadje herontdekken? Dan is een tweedaagse aangewezen!
 
Op de kalender

Fête des Roses (juni). Rozenfeest, in 1928 voor het eerst georganiseerd door Le Sidaner en zijn medeburgers.

Fête médiévale de Gerberoy (mei). Herdenkt de glorieuze veldslag van 9 mei 1435, één van de vele Frans-Engelse schermutselingen uit de Honderdjarige Oorlog.

Meer info

www.weekend-esprithautsdefrance.com

www.gerberoy.net

be.france.fr